öf zooals de Vlaardingsche dichter Arnold Hoog
vliet in zijn Eerkroon voor de Stede Viaerdingen
zong:
Hoe pikt, en klust; en sjout, en hijgt, en zwoegt,
en zweet,
Het nijver zeevolk, eer het alles heeft gereedt,
Wat tot de zeevaert dient van bijna hondert
schepen
Wat ziet men al gewoel van torschen, dragen,
slepen,
Eer zeil, en treil, en want, en vischtuig is aan
boordt,
En wat tot leeftocht van den groven zeeman hoort
Toen later de wettelijke bepaling omtrent den
datum, waarop de vangst m,ocht aanvangen, ver
viel, moest de vlaggetjesdag er bij inboeten. Door
dat de schepen niet meer gelijktijdig uitvoeren,
sommige in Mei, andere in Juni, viel de vlag
getjesdag ongelijk en tegenwoordig behoort deze
dag zoo goed als geheel tot het verleden. Hier en
daar ziet men nog wel eens een vlagdat is al wat
er van overbleef.
Twee of drie dagen vóór het uitzeilen -later den
Zondag te voren had in de kerken een bidstond
plaats voor de Visscherij, ook wel genaamd „Gebed
voor de schepen"; na afloop van de teelt werd een
dankdienst gehouden, welke beide diensten tot op
heden zijn blijven bestaan.
Zoo naderde dan „Buisjesdag", aldus genoemd
naar het tegelijk uitzeilen der haringbuizen. De
zeelieden werden door vrouw en kinderen of
andere verwanten naar hun schip gebracht, waar
afscheid werd genomen. Velen hadden hun
„stoppekistje" reeds aan boord gebracht, anderen
brachten het nu mee. Zoo'n stoppekistje, dat groot
179
12*