De Engelsche visschers hinderden onze haringvloot
op allerlei wijzen, hetgeen voor het College der
Visscherij aanleiding werd om de schepen, die ter
vischvangst gingen te laten „convooyeeren", te
laten begeleiden door gewapende schepen. Deze
convooyers werden reeds in den tijd van de Bour
gondische graven aan de visschersvloot toegevoegd,
toen ditnoodig bleek, en ter tegemoetkoming in de
kosten moesten de visschers een bizondere belas
ting, lastgeld, opbrengen. Dit lastgeld werd bere
kend naar het aantal lasten haring, dat zij aan
voerden.
De reeds genoemde naijver had ten gevolge, dat
men in Engeland meer en meer de aandacht ves
tigde op den voorspoed onzer visscherijen. De door
het volk zeer vereerde zeevaarder en ontdekkings
reiziger Sir Walter Raleigh (15521618) schreef,
dat weliswaar langs de Engelsche kust de rijkste
vischvangst werd gevonden, doch, dat Holland
den grootsten handel in visch dreef. Hij ging voort
met op te sommen, dat de Oostzee en Middel-
landschezee-landen tal van artikelen voortbrach
ten, waarvan de handel ook in Hollandsche
handen wasAl deze producten, graan, wijn, zout,
enz. werden in de pakhuizen, aan de boorden van
het IJ en de Maas gelegen, opgeslagen, waardoor
Engeland afhankelijk werd van de Republiek!
De economist John Keymer(mor) stelde er ook
veel belang in en schreef in 1601 zijn Observations
upon the Dutch Fishing, die hij uit gesprekken
met visscherslieden had opgebouwd, doch welk
werkje eerst in 1664 men denke aan den tweeden
oorlog met Engeland, die in 1665 uitbrak door
Sir Edward Ford werd gepubliceerd. Keymer stak
in 1602 ook zijn licht op bij Tobias Gentleman,
een zoon van een visscher, die zijn jeugd in het
visscherij-bedrijf had doorgebracht en terdege op
171