gen, sluizen, kaden, loonen van het personeel, dat een en ander moest bedienen en verzorgen, alsmede van het onderhoud van den dijk langs de haven. Gunstige en ongunstige perioden, die de haring- visscherij en die van versche visch, die vooral te Maassluis werd uitgeoefend, doormaakten, wissel den elkander af. Oorlogsjaren drukten hun stem pel op de plaats. In de 18e eeuw brak er een langdurige periode van grooten bloei aan voor deze bedrijven, een der grootste, die zij beleefd hebben, en waarin vele aanverwante bedrijven deelden. Maassluis' welvaart typeerde in 1759 Ds J. M. Hoffman met de volgende woorden: „Maessluys ghy syt oock een voorspoedige plaets, daer niemand syn brood met veel angstvalligheit behoeft te soecken, wil hy maer wercken" en verder „Zonder'snorckery mag ick seggen, dat de heerlyckheit van Maessluys een parel is aen de kroon van het oudadelyck en doorluchtig geslacht der Wassenaers (de ambachtsheeren) en als een edelgesteente op den borstlap hunner Domeynen". Eén inwoner van Maassluis is er, die deze geheele bloeiperiode heeft meegemaakt, Govert van Wijn, die er 4 December 1642 het levenslicht zag en er bijna honderd jaren oud op 21 Januari 1738 over leed. Reeds jong was hij reeder en op later leeftijd was hij Penningmeester van het College voor de Visscherij (16901716) en Kerkmeester. Hij heeft veel voor zijn geboorteplaats gedaan, liet o.a. de trappen bouwen, die van de Veerstraat naar de Hoogstraat voeren en met milde hand deed hij veel goed, waarvan het orgel der Groote Kerk en het Weeshuis getuigen. Vandaar de woorden onder zijn beeltenis in het Weeshuis: Van Wijn, de roem en eer van 't wijd bekend Maassluis, 138

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 150