lantsluys" en Dirck Fredericx „wonende in den polder Aalkeet-Binnen, in de jurisdictie van Maes- lantsluys voorschreven". Maaslandsluis liet uitkomen, dat Maasland zich niet goed tegenover haar gedroeg; immers men had van allerlei onderhoudskosten te betalen, had be lastingen op te brengen, zoodat men ook steun van Maasland verwachten mocht. Verzocht werd om handhaving der scheiding en om een vierde van Maaslands morgentalen (morgen lands) bij Maaslandsluis te willen voegen. De „gebueren ende ingesetenen van Maeslandersluys" onder steunden het verzoek van schepenen, waarbij zij o.a. schreven: „Dat alzo kennelyk ende notoir is, hoe dat de voorschreve plaatze van Maeslander sluys door Godes genadigen zegen dagelycks meer en meer is toeneemende en vermeerderende zoo in het bouwen van huyzen, scheepen, schuyten als anders waardoor gekomen is, dat de voor noemde vlekke, die voortyds ende noch onlangs geleden niet anders dan een gheringe ende onge achte gehuchte te wezen plach, nu (zonder roem gesproken) welgeacht ende gereekent mach worden voor eene van de beste dorpen onder uwer 'Ed. Mog. gebied gelegen synde". De Heer van Kee- nenburg deed wat mogelijk was en had succes. Delft n.1. stemde 4 Mei 1614 in de scheiding toe en voor de grensregeling werden de Goudsche en Leidsche burgemeesters De Lange en Thorenvliet aangewezen. Herhaaldelijk hadden daarna be sprekingen plaats tusschen Gecommitteerde Raden en de gemachtigden van Maasland, de advocaten van Veen en Strijen, Maaslands gewone procureur Jan Coenen Groeneveld, de afgevaardigden van Maaslandsluis Adriaan Willemsz. van Moordrecht, Cornelis Glaasz. Gruydenier en Joost van St(r)ee- landt, met hun baljuw Otto van Sevender en *34

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 146