kleine belasting oplegde op de aan te voeren visch,
opdat eenige Maaslandsluissche visschers, die door
Turksche zeeroovers gevangen waren genomen en
als Christen-slaven waren verkocht, bevrijd konden
worden, ontstond er een oproer, omdat deze belas
ting niet vrijwillig, doch voorgeschreven was. Een
compagnie van de stadhouderlijke lijfgarde uit
Delft, door den Prins gezonden, moest de opge
wonden gemoederen tot kalmte brengen.
Wij zagen reeds welke moeilijkheden zich voor
deden op verschillend gebied; deze bleven be
staan en toen een tweetal Sluizer burgers,
Willem Lambrechtszoon en Pieter Engelbrechts-
zoon, klachten over verongelijking bij den am
bachtsheer, Jacob van Egmond, Heer van Keenen-
burg, indienden, was dit voor hem aanleiding aan
de Staten van Holland en West-Friesland te ver
zoeken, Maaslandsluis tot een afzonderlijke am
bachtsheerlijkheid te willen verklaren. Op i
Januari 1612 kwam de scheiding tot stand, doch
Maasland ging hiermede niet accoord en werd
daarbij ondersteund door Delft, dat in de uit
breiding van Maaslandsluis geen aanleiding zag
tot separatie en den Heer van Keenenburg daarbij
verweet, dat hij zich als een „Prins van den
lande" gedroeg!
De ambachtsheer benoemde intusschen tot Schout
A. van Waes, die hem 10 Januari 1612 een voor
dracht van 14 personen aanbood, waaruit een
college van 7 schepenen gekozen kon worden.
Jonker Otto van Sevender, wien de ambachtsheer
de regeling der separatie had opgedragen, koos
toen tot schepenen: Adriaan Willemsz. van Moor
drecht, Joost Willemsz. St(r)eelandt, Cornelis
Claasz. Cruydenier, Leendert Cornelis 's Grave-
sande, Jan Jansz. Verdoes, en Jan Cornclisz.
Nierop, die allen woonden „op den dorpe Maes-
133