laken, rechts af den Koedijkerstraatweg in, naar
het Stoutenburgsche. De weg daalt en weldra is
hij in drassig land, rechts van hem stroomt rustig
de Barneveldsche beek. Nog voor hij het weet, is
het terrein weer droog en rijdt hij over een zan
dig spoor, met links van hem een zandheuvel on
der een dak van fraaie boomen. Het is een aller
bekoorlijkst tochtje!
De landstreek, waar onze stad zou komen, was dus
wel vochtig; toch zijn veenlagen hier niet altijd
de oorzaak van, integendeel de voet van den
Amersfoortschen berg schuift ver naar het Oos
ten door, onder de Eem tot in Hoogland. Maar
dit losse zand laat het zakwater gemakkelijk door
en zoo is in het industriekwartier de grondwater
stand gemiddeld minder dan 2 M. onder de op
pervlakte. Voor den rioolaanleg moest daar en ook
elders steeds een omvangrijke bemaling uitge
voerd worden. Zelfs komen in en om onze stad
steeds doorloopende wellen voor: b.v. bij de voor
malige tol aan den Hooglandscheweg en in de stad
op de Westsingel. Een aardig tafereel, dat voor
een echt Hollandsche stad zeker ongewoon is. Wij
kunnen ons nu voorstellen, dat in oude tijden, toen
de afwatering nog niet zoo goed geregeld was als
thans, ook ten westen van de tegenwoordige stads
kern een drassig terrein werd gevonden, waardoor
de Eem naar het Noorden kronkelde.
Waar ontstond nu de Eem, de nieuwe rivier, na
dat de splitsing van de oude „Eem" was voltrok-
20