DE NACHTEGAEL VAN AMISFORT Schoon Uitrecht eertijts praelde op 's Bisschops staf en mijter en stoel en hoogen Dom, noch wil ik Amisfort van grooter waert benijt, verheffen op mijn cyther, als rechte hant van 't Sticht, in zegen noit verkort. Wie haeren oirsprong zoeckt, spring' zevenhondert jaaren Min vijftigh jaar, te rugge, en kusse den eersten steen, daer vele steenen tot een stadt en muer vergaeren, op nachtegaals gezangk, hetwelck den bouwheer scheen. Natuur verkoos den gront in liefelijcke streecken. Dat Grieken Tempel love, en d'ouden Hengsten bron: lek loof dit landprieel, op 't ruischen van de beecken; lek loof den Heiligen Bergh, den Duitschen Helikon. De pijnboom, en cypres, en eicken koel van lommer, Beschaduwen haar velt. De wackse honingbij de geesten aest met dauw en nektar vrij van kommer Natuur vereert den disch met ooft, en leckernij. Zij schenckt U honingh, meede, en sap van muskadellen Hier loeit het weeligh vee U uit de beemden toe. Men jaeght er 't wilt, en hoort de bijl de hoornen vellen De wagen voert het graen ter korenmerkt noit moe. Het laecken schietspoel ruischt door d'aengespannen keten Zy keurt en spint en breit en weeft de schaepevacht Hier wordt den vreemde van de gastvrije ingezeten Gewelkomt, slecht en recht, en zonder dwaze pracht. Hoe rustigh heeft dees stadt van ouds verdreve Heeren Geherberght in haer schoot! Hoe ridderlijck herstelt In hunnen eersten staetzij dorst Borgonje keeren Wel tweewerf op haer veste, en vreesde geen gewelt 5

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 10