wist het twee honderd jaar geleden ook al niet precies meer. De geleerde Arnhemsche onderzoe ker G. van Hasselt, die een eerbiedwaardige reeks middeleeuwsche rekeningen doorgeworsteld heeft, uitte in zijn aardig opstel „Over Vrouw Jacoba's Kannetjes" (1780) het vermoeden, dat men hier te doen heeft met een handelsnaam. Men kan dit vermoeden moeilijk ernstig nemen; ook van Has selt heeft geen enkel spoor in zijn oude perkamen ten kunnen vinden, dat in deze richting zou leiden. Van Alkemade zocht het reeds in een andere rich ting. Hij vond op het tinnen deksel van een Jaco- bakannetje het volgende versje: Dit 's vrouw Jakobaas kannetje gelooft, Die hier maer eens uyt dronck. Smeet het dan over 't hooft In den vijver dat het sonck. Volgens deze regelen dronk dus Gravin Jacoba uit het kannetje en wierp het dan over haar hoofd door het geopende venster in den vijver. Afgezien van het feit, dat zelfs wij nog niet precies weten of de genoemde tafelgewoonte hier ooit bestaan heeft, holt deze verklaring als in zoo menig geval achter de feiten aan. Want, men moet er een ver klaring in zien, dat men zoo vaak in de grachten van oude kasteelen gave exemplaren van het kan netje vond. Het kannetje, op welks deksel van Al kemade het versje vond, was afkomstig uit den vijver van het Huis te Velzen. Wanneer men vroeger zoo'n kasteelgracht uitbag gerde, deed men evenals tegenwoordig allerlei vondsten. En met deze vaststelling zijn we onver wachts op een goed spoor gekomen. De eenige 98

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 96