deed komen. Het ligt voor de hand, dat men op de gedachte kwam om het geheele voorwerp in de ijzerhoudende kleipap te dompelen, alvorens het te bakken. Het resultaat was een bruinroode, geel bruine of donkerbruine, glimmende kan of kom. Het ijzer in dit „leemglazuur" is zeer gevoelig voor het zuurstofgehalte van de lucht in den oven. Wan neer met weinig toevoer van lucht gestookt wordt en de oven na het afstoken goed gesloten wordt, blijft het leemglazuur grijs. Maar indien er een tochtgaatje blijft, waardoor een luchtstroom naar binnen kan komen, terwijl de inhoud van den oven nog op gloeihitte is, ontstaat er vaak een geheel of gedeeltelijk bruine huid. Het zou mij hier te ver voeren, om uiteen te zetten, wat er allemaal in een oven gebeuren kan; het zij genoeg te weten, dat al die merkwaardige verkleuringen, die men vaak bij glanzend bruine voorwerpen kan opmerken, in den oven zijn ontstaan. Den prachtigen diepen glans van het steenwerk bereikte men, door zout in den oven te brengen. In ons land schijnt men ech ter deze techniek nooit te hebben toegepast. De pottenbakkers in plaatsjes als Brunssum en Nieu- wenhagen schijnen de toepassing van deze kunst bewerking voor hun eenvoudige voortbrengselen niet noodig gevonden te hebben. Daarvoor hadden zij trouwens een te plaatselijke beteekenis. 95

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 93