komt er eens iets bijzonders uit een of andere werk plaats te voorschijn, zooals de grape uit 1717 in het Friesch Museum bewijst. De pot van afb. 29 toont aan, dat men in de achttiende eeuw nog een vlijtig gebruik van losse stempels wist te maken. De oorzaak van den algemeenen achteruitgang zal wel gelegen hebben in het feit, dat tin en „Delftsch" het eenvoudige loodglazuuraardewerk in de steden geheel en op het platteland toch ze ker voor een groot gedeelte naar de keuken had verdrongen. Langzamerhand verdwijnt de drang tot verfijning van het loodglazuuraardewerk en was het genoeg, wanneer de pottenbakker een eerlijk vergiet en een bruikbare melkkan kon leveren. In een voorgaand hoofdstuk heb ik wel eens ge sproken over dat gebied in het uiterste Zuidoosten van ons land met zijn eigen tradities. Daar werd, evenals in den Eifel, reeds vroeg de Pingsdorfer waar gebakken. Pingsdorfer aardewerk: dat is het gele, ongeglazuurde aardewerk met de bruinroode verfstrepen op hals en schouder. Deze verfstrepen bestaan feitelijk uit een dun opgebrachte sterk ijzer houdende kleipap. Deze sterk ijzerhoudende klei heeft een veel lager smeltpunt dan de geelbakken- de klei, waarvan de voorwerpen werden gedraaid. Wanneer men dan ook de temperatuur in den oven steeds hooger opvoert, breekt weldra het oogenblik aan, waarop de klei van de versiering gaat sinte ren. Daardoor vindt men op sommige zeer hard ge bakken gele stukken een glimmend roode slibver- siering. Nu bleek bij het harder bakken vaak genoeg, dat de klei verontreinigingen bevatte, die leelijke grau we, soms vlekkerige voorwerpen uit den oven 94

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 92