sie toelaat, moet men wel tot de slotsom komen, dat
de kan van Starrenburg als het werk van een Zuid-
Nederlandschen pottenbakker beschouwd moet
worden, te dateeren omstreeks 1300.
In het gebied boven de groote rivieren stellen de
pottenbakkers zich nog veel later tevreden met
eenvoudige versieringen: punten, stippen en krui
sende lijnen. Een ornament als op de kan van Eg-
mond (afb. 15) is daarvan wel een goed voorbeeld.
Langzamerhand wisten geoefende krachten vaak
zeer mooie resultaten te bereiken; een verfijning
van het werktuig houdt daarmee waarschijnlijk
gelijken tred. Toch behooren de bordjes, zooals het
exemplaar, weergegeven in afb. 24, dat omstreeks
1600 ontstaan moet zijn, tot de tamelijk zeldzame
stukken.
Veel algemeener is het grovere goed met zijn dik
ke laag loodglazuur en tamelijk zwaar aangebrach
te versiering, waartoe voornamelijk de dikwandige
schotels op drie uitgeschulpte voetjes behooren. De
spiralen, klaverbladeren, ruiten en strepen zijn
met dikke sliblijnen op den warmen rooden grond
geteekend; vaak vindt men op het midden een
haan of een gestyleerden vogel, die nog het meest
aan een duif doet denken. Uit de Jachthaven vondst
meende Ottema te mogen afleiden, dat dit goed
ook door de Leeuwarder pottenbakkers gemaakt is.
Overigens neemt ook hij aan, dat zij niet het mo
nopolie van deze productie hadden en dat elders in
ons land gelijksoortig aardewerk vervaardigd werd.
Van alle technieken is de stempeltechniek in onze
contreien het eerst toegepast. Het is wei haast ze
ker, dat sedert den Karolingischen tijd een nooit
afgebroken traditie op dit punt heeft bestaan. Naast
92