I. INLEIDING J. oen mij het verzoek bereikte om een deel in de Heemschutserie te wijden aan het oude aarde werk, had ik zeker reden om verheugd te zijn. Men mag het toch als een voorrecht beschouwen, wan neer men in staat wordt gesteld in breeden kring de aandacht te vragen voor een onderwerp, dat zoo na aan het hart ligt. Hoewel het sommigen misschien aanvankelijk wat vreemd zal voorkomen, het ligt toch ook in de Heemschutgedachte om liefde te wekken voor dat gene, wat voor een deel onder den beganen grond van ons heem te vinden is. Want naast het vele, dat voorafgaande geslachten boven de bewoonde oppervlakte aan ons ter bescherming nalieten, lie ten zij even zoo vele sporen van hun bestaan in den bodem achter. En waarom zouden deze over blijfselen minder aanspraak op onze liefdevolle aandacht en bescherming verdienen dan de andere? Terwijl ik dit schrijf zie ik den ongeloovigen, haast medelijdenden glimlach op het gezicht van den grondwerker, dien ik eens met jeugdig vuur van de belangrijkheid van een hoop scherven trachtte te overtuigen, voor mij. En de lezer, die nog juist nieuwsgierig genoeg is om deze inleiding te willen lezen, zal er waarschijnlijk ook wel aan twijfelen, of die roode en gele geglazuurde scherven, dan wel die grauwe grove fragmenten, ons zoo veel over vroegere geslachten kunnen vertellen. Wellicht slaagt dit boekje er in, de twijfelaars te overtui gen van het groote belang, dat ook een scherven- vondst voor de cultuurhistorie kan hebben. Ik hoop 9

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 7