O p Wieringen leefde in het eind van de zeven
tiende eeuw een vrouw, die veel voor de be
vordering van het geloofsleven deed. Nooit klopte
men tevergeefs bij haar aan, wanneer het aan geld
of goeden raad ontbrak. Dominee was er wel eens
verlegen mee en ook de kerkeraad meende tenslot
te, dat men ijverig diende te zoeken naar een mid
del om zijn erkentelijkheid te betuigen. Kostbare
geschenken zouden zeker niet in den geest van de
goede vrouw hebben gelegen en daar het altijd
moeilijker is een bescheiden en toch passend hulde
betoon te bedenken dan een duur stuk goud- of
zilverwerk te koopen, zullen de leden van den
kerkeraad zich lang beraden hebben. Tot er iemand
een goede ingeving kreeg; een idee, dat dadelijk
met algemeene stemmen werd aanvaard.
De redder uit den nood kreeg natuurlijk ook op
dracht, om nu maar te zorgen, dat zijn denkbeeld
verwerkelijkt kon worden. Dies toog hij op zoek
naar een pottenbakker en vond er een, die wel be
reid was, hem een kannetje te leveren, waarop de
naam van de vrouw en het jaartal van de schen
king te lezen zouden zijn.
VIII. OVER DE VINDINGRIJK
HEID DES POTTENBAKKERS.
Na eenige weken bracht een schipper, die toch
toevallig dezen kant uit moest, een mandje op Wie-
ringen, dat in het bijzijn van den voltalligen ker
keraad werd uitgepakt. Er kwam een keurig kan
netje uit het hooi te voorschijn. Een kannetje van
rood aardewerk; netjes geglazuurd; met het op-
81
Oud Gebruiksaardewerk 6