makers aan te sluiten. Dit gaf aanleiding tot al lerlei narigheden en ongetwijfeld zouden de pot- makers met meer nadruk kunnen wijzen op de be langen van de plaatselijke nijverheid, wanneer die lieden mede in het gilde waren opgenomen. Toen het Hessische goed de inheemsche voortbrengse len een moordende concurrentie begon aan te doen, ontstond de behoefte, om zich daar naar vermo gen tegen te verweren. In 1594 werd de bepaling afgekondigd, dat niemand „oostersch ofte hesselsch werk" zou mogen verkoopen, wanneer hij niet in het ambacht was opgenomen. En daar niemand in het gilde kon komen, wanneer hij geen poorter van de goede stad Bergen was, werden alle vreem de snoeshanen, die op een schoen en een slof in Bergen waren gekomen en een handeltje in aarde werk waren begonnen, zonder verdere complimen ten genoodzaakt hun ongewenschte bedrijvigheid te staken. Het gildeboek van Bergen vertelt ons heel wat over de pottenbakkers, waar we elders vergeefs naar zoeken. Het is maar heel zelden, dat we in andere steden iets over hun doen en laten hooren. In een stad als Utrecht moeten er in de middeleeuwen toch verschillende potbakkers gewoond hebben, maar zij schijnen het niet tot een gilde te hebben kunnen brengen. De zorg van de overheid uit zich alleen in de bezorgdheid, dat hun bedrijf een ge vaar voor de stad zou kunnen zijn. In 1398 nemen „scepene, raet en oudermans" het besluit, dat van nu af aan in de voorstad Weerde potovens alleen gezet mogen worden achter aan den burgwal. Bij wijze van overgangsbepaling krijgt Andries de pot ter het recht de twee ovens, die hij bij het afkon- 66

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 64