Behalve tegen dien aanval op mijn geheugen was er tegen zijn uiteenzetting niets in te brengen. Maar ik zweeg, omdat ik hem nu eenmaal lang ken. ,,Hier, kijk dat eens." Hij schoof me een scherf toe, blauwgrijs van kleur. „Gisteren hebben ze dien put daar vlak bij je leeggeschept en de mod der hier gedeponeerd. Ik was er nog niet; kwam gisteravond pas uit het Zuiden; Harm (dat is de voorgraver) moest gisteren een suikeroom begra ven en van Putten heeft alles netjes en voorzich tig voor elkaar gebracht. In de keet staat weer een nieuwe collectie roode kookpotten, witte Jacoba- kannen en zoo'n klein geel tuitkannetje. Een uur geleden vond ik aan den rand van den rijstebrijberg die scherf. Er zal nog wel meer van dat goed zijn. Van Putten heeft waarschijnlijk gedacht, dat het stukjes hout waren en er niet op gelet. Ik ben niet te spreken, voordat ik die berg verwerkt heb." Ik begreep dat. Ook voor mij bestaat het „mysterie van de blauwgrijze scherven". Er viel werkelijk niets anders te doen dan hem te helpen. Want ook voor mij is het een groote vraag, hoelang het blauw grijze aardewerk nog in gebruik is geweest, waar het gemaakt werd en hoe het gemaakt werd. Men krijgt naar verhouding weinig van dit ongeglazuur de donker gekleurde goed in handen, want de ar beiders kijken er bij grondwerken vaak over heen of meenen, dat die „rommel" voor ons toch niet van belang is. „Ben je al verder gekomen?" vroeg ik na een tijd je. Het was eigenlijk een overbodige vraag, maar misschien was hij weer op gang te krijgen. „Als we hier nu scherven van blauwgrijs in vinden, weten we zeker, dat het in het begin van de vijf- 38

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 36