M ijn vriend de archaeoloog grabbelde wanhopig in een zachte zwarte massa. Zooals mijn jongste trots in de zandbak, liet hij de dunne substantie door zijn vingers glijden, wreef ze nog eens met de vlakke hand over het stuk fundeering, waarvoor hij gehurkt zat en schoof dan met een truffeltje de massa over den rand. Traag liep de dikke brij langs den muur in de uitgegraven sleuf. IV. HET MYSTERIE VAN DE BLAUWGRIJZE SCHERVEN „Wat doe je eigenlijk? Heb je je trouwring verlo ren?" Hij keek verstoord op en ik moest moeite doen om niet in den lach te schieten. Over zijn bezweet ge zicht liep een zwarte veeg en het wekt nu eenmaal onze spotzucht, wanneer een medemensch er zoo toegetakeld uitziet. „Ik heb je toch, geloof ik, al verteld wat er met de ze opgraving aan de hand is", begon hij te docee- ren. „Kasteel verwoest in 1418, door de Dordtena- ren. Kasteel en omgeving onbewoonbaar geworden door de St. Elisabethsvloed in 1421. Alle gevonden en nog te vinden voorwerpen dus te dateeren vóór 1421. Met eenige onbelangrijke beperkingen". Mijn vriend was bepaald slecht geluimd. Anders styleer- de hij zijn zinnen beter. „Als jij nu niet zoo'n garnalengeheugen had, zou je nog weten, dat dit deel van het kasteel uit de laatste bewoningsperiode dateert. De inhoud van de afvalputten moet uit de laatste jaren van de be woning stammen." 37

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 35