behoeften en de omstandigheden, waaronder deze leefde. Een antwoord op deze vraag brengt den onderzoe ker tot een inzicht in de behoeften, de steeds ster ker optredende differentiatie in de gebruiksvoor werpen en in de oorzaken, die de vormontwikkeling bepaald hebben. Het gaat er tenslotte niet om steeds maar weer nieuwe verschijningen aan het vormenschema toe te voegen; het verzamelen van nieuwe vormen zou een ietwat kinderlijk genoegen zijn, waaraan alle diepere beteekenis ontbrak. Wij willen den achtergrond van de materiëele cultuur leeren kennen; de uitingen van het vormgevoel en den vormwil der oude pottenbakkers moeten ons op den duur dien vormwil doen verstaan. Welke invloeden van buiten hebben bij de ontwik keling van al deze dingen een rol gespeeld? Ook een vraag, die eerst aan de hand van veel materiaal beantwoord zal kunnen worden. Onder het vaat werk uit Germaansche nederzettingen ontbreekt de kan. In den Romeinschen tijd vinden we zeer veel kannen, alle echter ingevoerd. Onder het Hunne- beddenvaatwerk bevindt zich een kleine kruik, die zeer goed tot kan had kunnen uitgroeien. Waarom is dat klaarblijkelijk niet gebeurd? En hoe ontwik kelen zich uit de sterk onder Romeinschen in vloed staande kruikvormen der Franken, de la tere, zoo veelvuldig voorkomende middeleeuwsche kruiken en kannen? Alle vragen, die van de mate rie naar den geest der dingen voeren. We weten er vaak nog geen antwoord op. Ik heb de proble men in dit hoofdstuk „Wijkende verten" maar even willen aanduiden, meer niet. Men duide het mij niet euvel. Wij zijn op vele punten pas zoo ongeveer 35

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 33