ben gemaakt. Het moeizame werk van verzame laars en museummenschen heeft resultaten, die zij zelf niet altijd kunnen zien. Maar het is goed, dat ook zij weten, dat elke nieuwe schervenvondst be langrijk kan zijn en op het spoor kan brengen van nieuwe, nog onbekende vormen, dan wel de bewij zen kan leveren, dat een bepaalde bekervorm laten we zeggen omstreeks 1400 reeds in ge bruik was. Ook de lezer, voor wien het gebied der ceramiek overigens nog een onbekend terrein was, zal na de hierboven gegeven aanwijzingen wel be grijpen, dat het bestaan van een grooten vormen rijkdom niet meer bewezen behoeft te worden; voor den onderzoeker althans een reeds vaststaand feit is. De algemeene cultuurhistorie heeft reeds genoeg bewijzen bij de hand om ons duidelijk te maken, dat die eenige duizenden jaren menschelijk bestaan in onze gewesten een steeds grooter differentiatie in de wooncultuur te zien geeft. Elke nieuwe be hoefte brengt een nieuwe gebruiksvorm. Wezenlijk nieuwe verschijnselen zijn er echter in elk tijdperk maar zeer weinige en meestal is het oogenschijn- lijk nieuwe, organisch uit het voorgaande voort gekomen. Een voorbeeld. Langen tijd had men slechts kannen, waaruit men dronk, maar die ook gebruikt werden om uit te schenken. Wellicht was de mond zoo wijd, dat het drinken gemakkelijker ging dan het schenken. Op zekeren dag maakt een pottenbakker een kan met een iets nauwer mond opening, een kan, veel geschikter om te schenken dan te drinken. Op het oogenblik, dat dit maker en gebruiker duidelijk bewust wordt, hebben de twee functies van die eene kan uit het begin van 32

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 30