III. WIJKENDE VERTEN Eir zijn menschen.die in hun omgeving een bijzon dere plaats innemen. Zij zijn de eenigen in den wijden omtrek, die zich voor oudheden interessee ren en met ijver alles verzamelen, wat er in hun stadje bij grondwerken te voorschijn komt. Zij vor men vaak het eenige adres, waar de werklieden met hun vondsten terecht kunnen en waar zij, wanneer bij toeval eens een mooi gaaf stuk tin of aardewerk opgebaggerd wordt, op een goede belooning kun nen rekenen. Overal in ons land zijn deze menschen te vinden; in de oude vergeten stadjes, die als verloren te midden van groene weiden liggen en in de oude vestingen, die zich met hun groene wallen spiegelen in het rimpelende water van onze groote rivieren, ook in de samenscholingen van deels vervallen, deels moderne behuizingen te midden van den breed bewogen Limburgschen bodem. Voor hen heb ik dit hoofdstuk geschreven, want zij hebben er zeker behoefte aan. De onwetende leeft gemakkelijker dan de sterveling, in wien een vaag vermoeden is ontwaakt van het bestaan van een andere wereld. De mensch, die zijn leven in de werkplaats of op het kantoor slijt, zal misschien op een regenachti- gen Zondag een bezoek brengen aan een museum. Wanneer dit rijk is aan aardewerk, zal hij zich even verwonderen over zooveel urnen en tamelijk verveeld naar al die grove baksels kijken. Waar schijnlijk glijdt zijn blik vluchtig over de vitrines met den oogenschijnlijk zoo sterk op elkaar gelij- 25

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 23