model, maar minder slank en dus met een wijderen
mond. Deze zouden als drinkkannen gebruikt kun
nen worden en misschien mogen we bij het lezen
van den naam „bokken" aan deze kannen denken.
Een andere aanteekening uit de hertogelijke keu
kenboeken. In 1467 koopt men een „half hondert
Ridderpotten". Wat dit nu zijn, is nog niet uit te
maken. Wel moeten het voortbrengselen van Sieg-
burg zijn; in iets latere gildebrieven wordt daar
melding gemaakt van „Herrenpötte". Een inven
taris van 1555 is duidelijk met de omschrijvingen.
Daar worden vermeld „3 Sybersse potten mit een
groite Siberse pot die men niet setten kan." De
samenstellers van deze boedelbeschrijving wisten
dus wel degelijk, dat de bedoelde potten in Sieg-
burg vervaardigd waren. Die eene pot, die niet
kan staan, is waarschijnlijk een stortebeker, een
beker zonder voet.
Vervolgens eenige grepen uit een inventaris van
1556, die heel uitvoerig is. Men vraagt zich zoo
vaak af, waar de kannen en kruiken toch wel voor
gebruikt werden. Hier krijgt men antwoord:
„7 kleyn ailde stenen potkens mit alderley ge-
maickte olye" en „sess kleyn steenen kruytpot-
kens". Het gaat hier waarschijnlijk om kannetjes
met olie en specerijen.
Een verklaring vraagt het volgende: „noch een
steenen pot, daer men kappers in seth". Kappers
noemde men de nog gesloten bloemknoppen van
den kapperheester uit Zuid-Europa. Zij werden
ingelegd in zout en daarna soms nog wel in azijn.
Zoo ontstond een eenigszins bittere en prikkelen
de specerij, die, aan spijzen of gebraad toegevoegd
den eetlust opwekte.
150