mans te Rotterdam bezit een spreeuwpot van wit
Delftsch! Daar moet beslist een zeer voorname
spreeuw in gewoond hebben.
Men denke nu niet, dat de spreeuwpotten alleen
maar historische verschijnselen zijn. In Gouda zijn
zij door een vorig geslacht pottenbakkers nog ge
maakt. In het Pijpenmuseum aldaar zijn er enkele,
die misschien pas een vijftig jaar oud zijn.
Daarnaast staan enkele zeer oude. In het museum
te 's Hertogenbosch is er een van blauwgrijs aar
dewerk, die -natuurlijk anders gevormd dan de
boven beschrevene in den muur van het raad
huis te Heusden ingemetseld was en zeker uit de
vijftiende eeuw dateert. Men ziet in sommige mu
sea van die haast cylindervormige potjes met bol
len bodem, die ook bijna niet anders verklaard kun
nen worden dan als nestgelegenheid voor spreeu
wen en musschen en misschien ook meezen. Ook
zij zijn er op gemaakt om in de buitenmuren van
een huis ingemetseld te worden.
Genoeg over de spreeuwpotten. In de volgende vi
trine ontmoeten we bij onzen rondgang door het
Rariteitenkabinet een voorwerp, waarover al heel
wat te doen is geweest. Daar staat nu die kan,
zoo wonderlijk versierd met een gezicht op den
hals; een gezicht vaak getooid met een prachtig
gemodelleerden baard. Men heeft deze kannen en
kruiken sinds onheuglijke tijden baardmannetjes
genoemd. Hoe men eigenlijk aan dezen naam ge
komen is? In oude inventarissen komt hij niet voor.
Een boedelbeschrijving uit 1467 (Philips de Goe
de) vermeldt: „ung hault gobelet de terre, onoré et
chiqueté, a ung visage d'ung herémite". In de 15de
eeuw schijnt de naam niet in gebruik te zijn. Het
140