mag beschouwen. Men zie nr. 1 van afb. 23. Wel is de plaatsing van het oor hier nog heel anders, wel ontbreekt de halsribbel en heeft de mond nog de karakteristieke kraagrand, maar dat zijn ver schijnselen, die zich op den duur gemakkelijk la ten wijzigen. In de tweede helft van de dertiende eeuw komen er reeds kannen uit het Nederrijnsche gebied, die nog wel een kraagrand hebben, maar ook reeds voorzien zijn van den halsribbel. Die rib bel heeft trouwens een lange geschiedenis. Dr. Ra- demacher toont aan, dat de ceramiek uit Keulen en omgeving, vervaardigd in den tijd der Ottonen, reeds een groote voorliefde voor ribbels aan hals, schouder en buik verraadt. Het ontstaan van den cylindervormigen hals vin den we voorbereid in verschillende kannen uit het begin der veertiende eeuw, die nog maar een zeer bescheiden kraagrand vertoonen. Zoo groeit al lengs de vorm, die zeker als een der goede schep pingen van de Siegburger pottenbakkers be schouwd mag worden. Merkwaardig is het, dat het Jacobakannetje een specialiteit van Siegburg schijnt te blijven. Wel vinden we elders slanke kannetjes en zij worden ook nog wel in ons land ingevoerd in de vijftiende eeuw, maar zij hebben een ander karakter. Men bekijke bijvoorbeeld nr. 1 van afb. 20. Een grijs kannetje met leemglazuur, gevonden bij het onder zoek van het kasteel Spangen bij Rotterdam. Een aardig, slank kannetje, dat getooid is met een bree- den kraagrand; nu niet meer afgeschuind, zooals in vroeger tijden, maar vrijwel verticaal, met een bescheiden ribbel ter plaatse, waar de hals iets in genomen is. 104

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 102