dat dit wel 400.000 pond per jaar was. Ook vertelt hij
van de markten van koeien, twee keer per jaar en van
schapen, 8 keer per jaar gehouden. Van de .scheepstimmer
werven brengt hij slecht bericht. Van de dertig werven
zijn er nog maar drie overgebleven. Ook met de zout-
keeten gaat 't niet goed, want van de tien zoutkeeten is er
nog maar één in werking. Hij weet te vertellen dat de
groote schutsluis in 't Oorgat, de Haven, in 1839 vernieuwd
was. Met de geheele haven ging 't mis, want terwijl in
1834 nog slechts 60 zeeschepen de haven binnenliepen
waren dit in 1841 nog maar 46.
Verder leidt Allan ons langs de belangrijkste bouwwer
ken, de kerken, weeshuizen, 't stadhuis. Van de kerk, de
Groote Kerk vertelt hij dat Paulus Pieterse in 1572 de
laatste pastoor en tevens de eerste predikant was. Deze
geestelijke leider ging dus met het nieuwe geloof mede en
de gemeente met hem. Zijn ambtgenoot van 't naburig
Volendam zal dit niet gedaan hebben. Zoo zien we hoe
één mensch veroorzaken kan dat na eenige eeuwen een
nederzetting al of niet protestant of roomsch is, want
Edam is nu nog overwegend Hervormd en Volendam is
overwegend R.K., en toch zijn 't kinderen van één volk,
West-friezen.
Van de Kleine Kerk vertelt hij dat deze oudtijds behoorde
tot een Begijnenhof, waarmede hij de plank misslaat, want
Jacob van Deventer heeft ons reeds beter ingelicht met zijn
kapel voor Sorores, de zusters, ten Zuiden van de Groote
Kerk. Wat merkwaardig is, aan de Kleine Kerk was juist
„veel kosten gemaakt om hetzelve, zoo in- als uitwendig
te verfraaijen". Wat zouden de kerkmeesters toen wel aan
dat fraaie Gothieke bouwwerk bedorven hebbeneen voor.
bode van de afbraak welke in 1883 volgen zou.
Van 't stadhuis weet hij mede te deelen dat het plein daar
voor in 1623 werd aangelegd, wat overeenkomt met de
stadsplattegronden welke erop wijzen dat het Damplein in
het eerste kwart der 17e eeuw ontstond. Aan dit plein
werd in 1737 het nieuwe stadhuis gebouwd door Jacob
Jongh, Mr. Huijstimmerman. Derhalve, in dat jaar bouw-
71