van Edam uit het einde der 19e eeuw. Het is een blad uit
een uitgebreide serie afbeeldingen van Amsterdam en an
dere Nederlandsche steden31), uit den tijd toen de staal
gravure opgang deed. Het is een gezicht op Edam van den
Purmerderdijk, dus uit het Westen. Omdat andere prent
jes uit de serie gedateerd zijn, is dit te schatten op 1865,
dus uit denzelfden tijd als de kaartjes uit den Gemeente
atlas van Kuijper, hiervoren vermeld. Men ziet rechts tus-
schen 't geboomte het begin van den weg naar Monnicken-
dam en links, voorbij de kerk het einde van de stad waar
de weg naar Hoorn begint. Op den voorgrond is de land
tong, tot een eilandje geworden met eenige stallen en schu
ren. De stad is omzoomd met hoog geboomte, statige iepen-
boomen, waarboven alleen de hooge gebouwen uitkomen.
Zooals op den gevelsteen van vóór 't jaar 1600 de stad
schuil ging achter een kalen steenen muur, zoo is nu de
stad gevat in een gordel van schoone hoornen. De staal
gravure is zoo fijn dat voor de bezichtiging een vergroot
glas noodig is. Links is de Groote Kerk. De toren heeft
een trans en een stompen spits, zooals nu nog 't geval is,
met aan elke zijde één galmgat en twee blindnissen in de
bovenste geleding. Ter weerszijden van den toren is een
deel van het middenschip te zien benevens een zijbeuk.
Dan volgen een aantal huisjes en kleine bouwwerken die
voor ingewijden te herkennen zijn en waaruit de nauwkeu
righeid van het prospect blijkt. De teekening waarnaar de
staalgravure werd gemaakt zal ongetwijfeld veel grooter
geweest zijn.
Het opvolgende hooge bouwwerk is de Kleine Kerk met
den Speeltoren, aldus genaamd naar het daarin aanwezige
carillon, een charmant bouwwerk dat niet lang na deze
afbeelding geschonden zou worden. Iets verder weg en
meer naar rechts is de houten toren van het stadhuis aan
den Dam.
Dit bescheiden prentje geeft een aanzicht van schoonheid
en vrede, van rust en landelijkheid. Gaat men thans een
wandeling maken langs den Purmerdijk zoodat men het
gezicht op de stad van dezelfde zijde ziet, dan is 't een
67