naar binnen, dus R. gekruld uiteinde (zie afb. 2)
Die leeuwen stonden als het ware op hun linkerach
terpoot, de R. was omhoog geplaatst, daar het schild
aan de onderzijde het smalst was. De adelaars had
den geen tong en ook drie klauwen en de vleugels
waren omlaag gericht. In het staarteinde zat soms
een knoop (afb. 28), hetgeen ook voorkwam bij
dubbelstaartige leeuwen. De op de schilden ge
plaatste helmen waren pot- en daarna kuiphelmen
met een neusstuk en oogspleten (zie afb. 27 en 28).
Dit waren de hoofdkenmerken van den Oud-Go-
thischen stijl.
87
Afb. 27. Oud-Gothische stijl. Karakteristiek voor den
begintijd der heraldiek zijn schildvormen als deze alsook
de zeer summiere dekkleeden.