„Van golde was sijn wapencleyt,
Met vier lewen gequarteleert,
Twe van zabel en twe van kele"
(HS. van Johan van Nassau,
fol. 26 op de Kon. Bibl. te
s'Gravenhage.)
Heer Geraert mitten bairde:
„Den eersten, suldi dus verstaen,
Di dede den roe van sabel aen,
Thooft van silver, twee staken (palen) van kele
Men vindt nu sijns gelike niet vele;
Op elke stake een sterre van goude.
Van vijf tacken, alst wesen soude"
(Wapendichten op 's Graven
Ridders, in het Belgisch
Museum van Willems.)
Ook hier was dus in de 13de eeuw of op het einde
der 12de de heraldiek al tot een wetenschap
verheven, die in de tournooiboeken, welke hierna
besproken worden, tot haar recht kwam.
Tournooiboeken
De herauten hielden tournooiboeken bij, waarin
de wapens werden geteekend met bijvoeging der
namen. Er zijn er enkele bewaard gebleven, b.v.
dat van den Heraut Gelre, waarover Jhr Dr
W. A. Beelaerts van Blokland een studie heeft
gemaakt, getiteldBeyeren quondam Gelre armo-
rum Rex de Ruyris. Gelre, of Claes Heynenszoon,
die men noemt Beyeren, komt, zoo beweert men,
in 1407 voor. Doch omstreeks 1340 moet hij zijn
prachtig HS gemaakt hebben tot 1370 op perka
ment met fraai geteekende wapens en verzen of
rijmen, op 124 bladen. Gedeeltelijk zijn het
*8