in eere gehouden, getuige de gezegden „op het schild verheffen" en „schildboortig". Kinderen van adellijken werden op een schild omhoog geheven als zij hiertoe gerechtigd waren. Men zegt, dat ook daarom, bij het sterven van het laatste oir (zie later) het schild in diens graf werd medegegeven. Sommige schilden hadden in den tournooien-tijd een uitholling voor de lans. Ook droegen de ridders speciaal bij tournooien op den helm allerlei her- kenningsteekens, als vederbossen, pluimen, ossen hoorns, olifantstrompen (vooral in Duitschland), vleugels, hanen- en struisveeren, vluchten en later allerlei bijzondere zaken als molens, garenwinders, spinnewielen, een kind in een wieg, een draak, schermen of spiegels, dierenkoppen ofvogels (liefst adelaars), die op den helm soms in een soort koker bevestigd waren en zoo de helmteekens deden ontstaan. In het Maandblad De Nederlandsche Leeuw gaf van der Muelen een copie van de helm teekens uit Freydal's MS zeer goed en vol variaties. Het is waarschijnlijk, dat de ridders na den strijd hun schild aan den wand ophingen met den helm, waarop helmteeken, er boven en dat dit de oor sprong van de heraldische voorstelling, genaamd „wapen" (Oudholl. blasoen) werd. De helmteekens, oorspronkelijk persoonlijk en later voor leden van hetzelfde geslacht gevarieerd, vorm den aanvankelijk één geheel met de dekkleeden of helmdekken, die over den helm gedragen werden als dekking tegen de heete zonnestralen. In den strijd werden deze dekkleeden allicht gehavend en gescheurd en de lappen woeien dan uit in grillige vormen, die later meer gestyleerd afgebeeld werden, b.v. bladervormig, in sierlijke krullen eindigend of als linten. 14

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 12