11a Willem III tot bewindhebber van bet Britsche rijk werd
aangesteld en het parlement de roomsche vorsten van den
troon vervallen verklaarde (v. L. III, 396; 397; 399, 3;
403, 2 405, alle door J. Smeltzing). Hetzelfde jaar wer
den Willem III en Maria tot Koning en Koningin van En
geland gekroond (v. L. III, 407, 3 en 4, door Smeltzing
407, 5, mooie penning door R. Arondeauxverder vele
andere). Smeltzing heeft ook enkele satirieke penningen
op de verheffing van Willem III geslagen (v. L. III, 431,
1 en 2). Van toen af werden de Nederlanden door den
nieuwen koning meegesleept in zijn groote Europeesche
politiek tegen Frankrijk, dat Jacobus steunde.
In 1690 werd Willem III naar Ierland geroepen, waarheen
Jacobus II zich had begeven. Aanstonds behaalde hij een
overwinning aan de Boyne (v. L. III, 479, door J. Smelt
zing492, 4 499, door J. Luder; 492, 1 en 2, door R
Arondeaux), waarna Jacobus uit Ierland vluchtte (v. L.
III, 498, door J. Smeltzingen Willem zijn intocht hield
in Dublin (v. L. III, 502, fraaie penning van J. Luder).
Hiermede was de strijd in Ierland echter niet ten einde. In
1691 vond de slag bij Aghrim plaats (v. L. III, 541, 543,
0.a. door Smeltzing en Luder), waarna de onderwerping
volgde (v. L. III, 548, 1; afb. 46, fraaie penning met dub
belportret van Willem en Maria door D. Drapenlier)
In 1691 kwam Willem III voor korten tijd naar Holland
terug en hield zijn intocht in 's Gravenhage (v. L. III, 513,
1 en 2; 522, 3; 527, 3, door Smeltzing; 517, 3, door
R. Arondeaux; 520, 1, 2 en 3, door Luder).
De oorlog met Frankrijk woedde met afwisselend krijgs
geluk. Werden de Nederlandsche en Engelsche vloten ver
nield in 1690 (v. L. III, 483, 2, door Smeltzing). in
1692 werd den Franschen ter zee een zware nederlaag toe
gebracht bij Kaap La Hogue (v. L. IV, 3145, door
Smeltzing, J. van Dishoecke, J. BoskamR. Arondeaux en
1. Luder). Ook de oorlog te land werd verbitterd voortge
zet, waarbij om het bezit van verschillende steden zwaar
werd gestreden. Van bijzondere beteekenis was de ver
overing in 1695 van de sterke vesting Namen (v. L. IV,
76