de voorzijde, even prachtig is de keerzijde. Het lange
opschrift is hier op een perkament geplaatst, dat met zijn
omgebogen hoeken is bevestigd aan bijzonder sierlijke,
goed gemodelleerde wingerdranken. Looff heeft zich door
dit werk doen kennen als een uitstekend ornament-graveur.
Ter gelegenheid van den zeeslag bij Duins in 1639 versche
nen wederom twee penningen van zijn hand (v. L. II, 252).
De voorzijden, slechts in kleinigheden van elkaar afwijkend,
geven een merkwaardig gezicht op den slag, zooals wij dien
uit historieprenten kennen. Op de keerzijde verschillen de
het opschrift omringende bladerkransen aanmerkelijk.
Weinig geslaagd is zijn penning van 1644 op de inneming
van Sas van Gent (v. L. II, 279)op de voorzijde de land
kaart, op de keerzijde een minder fraaie omranding dan
wij van den meester gewend zijn. Daarentegen is zijn pen
ning op de inneming van Hulst in 1645 één zijner beste
werken (v. L. II, 288; afb. 86 en 87). Op de voorzijde staat
een duidelijk gezicht op de bevestigde stad met haar groote
kerk in het midden, op den voorgrond een deel der belege
ringswerken, naar een anoniem schilderij in het stadhuis.
De keerzijde is een vrije navolging van die op de inneming
van Breda.
Na den schier eindeloozen strijd kwam eindelijk de vrede
in zicht. In 1647 waren de onderhandelingen met Spanje
gaande. Door de Staten van Zeeland werd aan Looff opge
dragen, hierop een penning te slaan, welke tot voorzichtig
heid maande (v. L. II, 306, 1). Een paraat oorlogsschip
is er op afgebeeld, in volle zee varende, met het bijschrift:
Timide Ac Prudenter. Op de keerzijde het opschrift tus-
schen prachtige vrucht- en bloemfestoenen. Ook dit stuk
behoort tot de beste van Looff's oeuvre.
Frederik Hendrik, die zoo veel tot de goede uitkomst van
den oorlog heeft bijgedragen, mocht het einde ervan niet
meer beleven. Hij overleed in 1647. Het jaar daarop kwam
de vrede tot stand, door een groot aantal, zoo binnen-
als buitenlandsche penningen herdacht. Wij bespreken
hier alleen den buitengewonen plaquette-penning, gemaakt
naar een doos van den ouden Lutma (v. L. II, 311; afb.
67