44
goed van uitvoering, maar met weinig variatie Op het
overlijden van Maria van Engeland sloeg hij twee pen
ningen, weinig afwijkend van de vele andere, welke haar
rijk getooid borstbeeld vertoonen (v. L. IV, 120, 3; 132).
Verder zijn van hem bekend een paar penningen op den
keurvorst van Brandenburg (Cat. P.K. 1516) en dien van
Saksen (Cat. P.K. 1530).
Thans gaan wij over tot de penningkunst der 18e eeuw.
Van het groote aantal over het algemeen minder belang
rijke exemplaren, zullen wij enkele goede stukken der
voornaamste medailleurs bespreken. Allereerst van den
Amsterdamschen stempelsnijder W. de Wijs den fraaien
penning, in 1708 geslagen ter eere van Ferdinand van
Collen, Hoofdbaljuw en Raad van Amsterdam (v. L. IV,
558; afb. 48). In stijl wijkt het portret reeds sterk af
van de Willem III-groep; het is veel luchtiger en zwieriger
geworden, tevens echter minder doorwerkt. Voorts noemen
wij nog zijn penning op J. Corver, burgemeester van Am
sterdam, welke eveneens goede qualiteiten bezit (Verv.
v. L. 6).
De bekendste en productiefste medailleurs uit dezen tijd
waren ongetwijfeld Martinus en Johan George Holtzhey,
vader en zoon. Hun werk is knap, maar eentonig van uit
voering; de portretten zijn meestal goed. Zoodra zij zich
echter op het terrein der allegorie begaven, waarbij telkens
weer dezelfde symbolen werden toegepast, ontstond een ge
wildheid en hoogdravendheid, welke de penningen dikwijls
ongenietbaar maken. Van de vele portretpenningen van
M. Holtzhey, die hoofdzakelijk in Amsterdam werkte, ten
slotte muntmeester van Gelderland, later van Zeeland
werd, vermelden wij verscheidene op Willem IV en zijn
gemalin Anna van Engeland2). Verder een penning met
zijn zelfportret, een muntpers op de keerzijde (1729; Verv.
v. L. 52)met het dubbelportret van Cornelis 's Grave-
1) v. L. III, 378, 2 424, 5; 492, 4; 499 522, 1; 543, 4; 552, 3;
IV, 7; 31, 2; 34, 1; 140, 3.
2) Verv. v. L. 82, 85, 86, 88, 90—95, 223, 224, 226, 233, 240—244,
246, 247, 255, 256, 258, 259, 262, 273, 275.