een in zandsteen gehouwen groep van naakte kindertjes, spelend resp. met een bok en met een schaap. Ook de toegangswegen te water werden bewaakt. Voor Alkmaar was de belangrijkste die uit het zuiden langs het Zeglis. Waar dit de binnen de stads omwalling getrokken Voormeer bereikte, werd de doorvaart versperd door steigers, die van weerskanten als hoofden in 't vaarwater uitstaken en slechts in het midden een nauwe doorgang openlieten. Op den kop van een dezer steigers stond een klein wachthuis, waarin een z.g. chercher gepost was, belast met de controle op alle passeerende schepen en met het 's avonds sluiten en 's morgens openen van de nauwe doorvaart door middel van een op het water drij- venden balk, den z.g. boom. Aan de Bierkade, bij den hoek van het Verdronken- oord, waar het schippersgildehuis stond, in het cen trum van het Alkmaarsche „havenkwartier", verrees in 1622 het Accijnshuis. Dit is een vierkant, van bak steen met bergsteenen banden en hoekblokken op getrokken gebouwtje, waarvan iedere stedeling spreekt als de Accijnstoren. Boven het met leien gedekte tentdak, omgeven door een balustrade met obelisken op de hoeken, rijst een sierlijk torentje op, bestaande uit een achtkanten voet, waarin het uurwerk met vier antieke wijzerplaten, en een open verhooging, welke een slanke, peervormige bekroning draagt. In den loop der 19de eeuw, toen het autonoom karakter der gemeenten reeds een leelijken knauw had gekregen en de stedelijke accijnzen werden af geschaft, diende het gebouwtje langen tijd tot politie post. Daarna werd het kantoor van den havenmeester en thans is het in gebruik bij de administratie van de gemeentereiniging. In 1924, toen de Bierkade en de daarheen leidende bruggen ten behoeve van het 45

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 52