delingen op zonnige zomerdagen de boeren en han delaars wel eens te verdringen, terwijl oudtijds de eenzame reiziger werd opzij geduwd en in 't gewoel verloren ging. Paraat is nog altijd het kaasdragersgilde, 's zomers gestoken in hagelwit-gesteven pakken en de ge bronsde en gebruinde koppen gedekt met de geschil derde strooien hoeden, die door hun felle kleuren klaar aanduiden tot welk veem het roode, het groene, het gele of het blauwe de drager behoort. Eerlijk gezegd is 't heelemaal geen echt gilde, hoog stens een werkcorps, een van stadswege georgani seerde en gereglementeerde, onder hoede van een specialen ambtenaar, den kaardragersvader, gestelde organisatie van hulpkrachten: allemaal mensehen, die op overige werkdagen stuk voor stuk hun gewone beroepsbezigheden uitoefenen, als ieder ander burger. Maar dat corps vierde in 1922 zijn minstens 300-jarig bestaan en is even echt en bijna even oud als de Waag en haar sierlijke toren. Het Waaggebouw had oorspronkelijk een geheel andere bestemming. Het was een z.g. H. Geesthuis, een gasthuis, waar arme reizigers eenige dagen kos teloos onderdak en verzorging konden vinden en waaraan tevens een kapel verbonden was. Als zoo danig begint de geschiedenis van het gebouw in de 14de eeuw: we lezen hoe de Utrechtsche bisschop Floris van Wevelinckhoven op 15 Maart 1386 aan de verzorgers van het nieuwe gasthuis aan de Houttil- straat op hun verzoek toestond daarop een klokje te plaatsen. Misschien was het in oorsprong een soort gelijke inrichting als S. Muller Pzn. eens beschreef en waarvan ons land nog slechts één voorbeeld rijk is: de slaapzaal van het St. Pietersgasthuis te Amers foort. Dergelijke inrichtingen bestaan uitsluitend i) Zie: Oudheidk. Jaarboek, 1921, blz. 47 en F. Vermeulen, Gesch. d. Nederl. Bouwk. I, blz. 479. 40

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 45