„De weg van Bergen naar Alkmaar, als maar een uurtje gaans zynde, schoot haast toe onder de discourssen die wy voerden, zo dat wy 'er als in een ogenblik aanquamen. Zo dra onze jonge Heeren in die nette stad hunne voeten zetteden, konden zy wel onderscheid zien by alle de andere steden welke wy tot dus verre in Noordholland bezichtigt hadden, en zy zeiden aanstonts, eer wy die eens half doorwandelt hadden, dat Alkmaar het huns oordeel in fraaiheit in allen delen won. De zinlyke en reguliere straten, de moie huizen die wel onderhouden schenen te worden, en waar van zommige zeer prachtig en nieuwerwets waren, de schone grachten met bomen beplant, die zy zagen, en allen verderen omstand beviel hun ongemeen; 't geen zy nog meer betuigden, toen wy na den maaltyd de gantsche stad overal van binnen en buiten gingen bezichtigen." (Uit: De Wandelaars of vermakelyke reyze door gantsch Noord- en Zuyd-Holland, ge daan door vier personen te voet. Eerste deel, blz. 356. Amsterdam 1733.)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 3