in een groote hal, de Korenbeurs genaamd. Vroeger
lag in de gracht op marktdagen schuit aan schuit;
er was groote drukte en beweging op de wallen,
wanneer het lossen en laden in vollen gang was en
pakhuizen stonden aan deze „binnenhaven" om de
waren te bergen en veerhuizen waar vrachten werden
aangenomen en verzonden. Blikt men deze Zaad-
markt af naar het westen, dan heeft men een schoon
gezicht op de Alkmaarsche Waag, die precies voor het
einde der gracht oprijst en zich daar van haar
mooiste zijde laat zien. Zij, die de gelukkige schuld
dragen aan dit rijke renaissancegeval, moeten zeker
hebben beseft, dat deze gevel, juist tegenover dit
water, prachtig tot zijn recht zou komen.
We vragen ons wel eens af of die oude stedebouwers
tewerk gingen volgens vaste plannen? Er zijn plek
ken, zooals bovenbeschrevene, die ons treffen door
het raffinement waarmee waarlijk verrassende
effecten bereikt zijn. Opzet of toeval? Allebei hebben
wellicht een rol gespeeld, doch in ieder geval kunnen
we er dankbaar voor zijn, dat Alkmaar nog vele
dergelijke staaltjes van stadsschoon kan toonen.
In naam van den vooruitgang, in het belang van het
verkeer of onder welke schoone of schijnschoone
leuzen dan ook, is veel geslachtofferd. Schilder
achtige hoekjes moeten dat vroeger geweest zijn bij
de Waterpoort en de beide Friesche poorten, waar
van de laatste glorie verdween door den aanleg van
het Groot Noordhollandsch Kanaal. Schilderachtig is
nog de Kooltuin, „zijarm" van de Zaadmarkt, een
eenzijdig grachtje waar de verweerde achterkanten
der huizen van den Achterdam uit het troebel water
rijzen. Van den Achterdam, die niet voor niets ook
Kuipersteeg heet naar het ambacht, dat er eens druk
werd beoefend en tot in dezen tijd daar beoefend
bleef. Men vindt er nog steeds een paar kuiperijen
met oude interieurs, waar in den winkel de werk-
19