jaren niet bespaard zijn gebleven, ze heeft toch nooit die lange tijden van stilstand en achteruitgang ge kend, welke haar zusters aan de Zuiderzee door worstelen moesten. Alkmaar was na de middel eeuwen, toen steeds meer kleine en groote meren in de wijde omgeving werden omdijkt, drooggemalen en herschapen in vruchtbare weide- en bouwlanden, geleidelijk van karakter veranderd. Woonden er tot omstreeks 1500 nog reeders en vissehers binnen haar grachten, in de 17de eeuw sprak reeds sterk het nieuwe karakter en teekende zich duidelijk af wat de stad in de komende eeuwen allereerst wilde zijn: een marktcentrum temidden van een streek van land- en tuinbouw, van veeteelt en zuivelproductie. Een bescheiden, maar veelzijdige nijverheid was er bovendien van oudsher inheemsch en niet zonder beteekenis: zoutketen en brouwerijen, grutterijen, bleekerijen en lijnbanen brachten leven en bedrijvig heid in de stad; talrijke molens tot op de bolwerken toe spraken hiervan luid met het drukke beweeg van hun wieken. Groot-industrie scheen te Alkmaar niet te willen aarden. Daarentegen was het immer aantrekkelijk als woonstad. De deftige regenten zetelden niet alleen in de stedelijke regeering, maar hadden zich daar nevens verzekerd van allerlei belangrijke functies in besturen van polders en waterschappen, in baljuw schappen en andere colleges, waardoor zij tot ver buiten de stads jurisdictie invloed konden uitoefenen ten bate en ten nutte van hun woonplaats. Van vele voor het verkeer te land en te water belangrijke wegen en vaarten, dijken en dammen, bruggen en sluizen bezat Alkmaar eigendomsrechten of onder houdsplichten en hield zoodoende allerlei voor het 13 i) Van deze molens bleef alleen bewaard de molen „De Groot", nu bekend als molen van Plet, op bet Bolwerk bij de Kennemerpoort (Heilooërbrug).

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 14