weiden en tuinderijen, met den aanleg van een stads- plantage, de Houten, die later uitgebreid tot be westen de stad met de z.g. Bergerhouten tot een oord van ontspanning en vermaak strekten. In de nabijheid der Houten en langs de stadssingels bouwden de burgers hun tuinhuisjes en koepeltjes. Aan de wateren beoosten en benoorden de stad ver rezen tal van molens. Buiten de stad stond ook 't Leprozenhuis aan den weg naar Heiloo en wat verderop lag daar een buurt: de Nieuwpoort, waar wat boerenhuizingen stonden, zooals men die ook hier en daar verspreid binnen de stadsjurisdictie kon aantreffen. Eerst omstreeks 1890 begint een regel matige uitleg van de stad buiten haar singels. Beschouwen we de stad, zooals Drebbel haar op zijn prachtig gegraveerde kaart ons voor oogen heeft getooverd, in haar geheel, dan valt ons de groote regelmaat op. Binnen het ovaal der breede singels ligt de bebouwde kom gevat en de straten strekken op een enkele uitzondering na zich vrijwel recht uit en loopen öf van Noord (oost) naar Zuid- (west) öf van (noord)west naar (zuid)oost, zoodat het meerendeel elkander loodrecht snijdt. De enkele uitzondering en de niet gehéél-volmaakte rechtheid geven juist aan die straten een natuurlijke en onge zochte bekoring. De grachten, welke de binnenstad doorsnijden, vergrooten op aantrekkelijke wijze deze kleine onregelmatigheid. Vooral de Oudegracht, de ex-vestingwal en haar voortzettingen de Lindegracht en het in 1899 gedempte Geestwater, dragen door hun gebogen verloop er toe bij de starheid uit het stadsbeeld te bannen. Tot in de tweede helft der 19de eeuw bleef de stad, door de „omsingeling" van Adriaen Anthonisz. veilig omsloten, rustig liggen, maar toch mag daaruit niet worden geconcludeerd, dat Alkmaar een doode stad is geweest. Hoezeer ook haar de magere en moeilijke 12

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 13