zieke zwervers te herbergen, daartoe zelfs, ja daartoe ook
in later tijden „Broerkenskermis". Hoe eigenaardig't ons,
menschen van de twintigste eeuw, ook voorkomt,
dat kloosterlingen ééns in het jaar een kermisje houden
voor hun trouwe bezoekers, vrienden, beschermelingen
en. mijne heeren van den gerechte. Het is nu eenmaal
moeilijk voor ons om de echte middeleeuwsche geest, die
het gewijde zoo dikwijls met het profane vermengde, zuiver
aan te voelen.
De eerste grauwe monniken van Amsterdam vestigden
zich in een huis dat aan den Zeedijk stond, vlak achter
de Sint Anthonispoort, het tegenwoordige waaggebouw,
en dit huis, of die paar huisjes bouwden ze uit tot een klein
klooster, dat steeds „het oude klooster" genoemd bleef.
Het lag daar vlak bij de poort, heel gunstig aan een drukke
passage waar veel mensehen voorbij togen, waar reizigers die
de veste verlieten eerst nog de vroegmis konden bijwonen
en late inkomers een nachtverblijf konden vinden.
Dit oud kloosterken werd natuurlijk al spoedig te klein
voor het aantal monniken, dat door vele nieuwe roepingen
aangroeide, want het Franciscaansche ideaal had velen
aangegrepen en tot de orde doen toetreden. Ten Westen
van die eerste nederzetting lag tot aan den Burgwal nog
ruimte genoeg om uit te bouwen, en hoe men uitbreidde
toonen de kaart van Cornelis Anthoniszoon, het prachtige
vogelvluchtoverzicht van de hoofdstad in 1544 gesneden,
en de plattegrond door Joost Janszoon Bilhamer, in 1578
vervaardigd, heel duidelijk aan. Op het overzicht van Cornelis
Anthonisz komt ook het groot aantal kloosters binnen
Amsterdams wallen zoo goed naar voren. Kijk maar eens
naar het Zuidwestelijk stadsdeel: Clarissen, Nieuwe nonnen,
Oude nonnen, St Clara, St Barbara, St Cecilia, St Katherij-
ne, St Margaretha, St Maria Magdalena, St Maria, Celle-
broers, Cellezusters, St Agnieten, Paulusbroers, Bethanien-
klooster, St Lueienklooster, en wij zien er nog over het
hoofd vanaf deze hoogteHet minnebroedersklooster toont
er niet zoo heel groot op, alhoewel de kerk toch tamelijk hoog
95