moesten er evenveel vertrekjes als personen in huis zijn,
kamertjes die altijd op de verdiepingen, meestal boven
de refter en dikwijls ook boven de kruisgang ingedeeld
werden. Zoo ook hier, op de kruisgang bouwde men een
verdieping om er de cellen in te vestigen, terwijl men den
refter, als de voornaamste en grootste zaal, tot gasthuis
bestemde. Alweer een bewijs hoezeer de Jerusalembroeders
van hun plicht vervuld waren. De beste localiteit niet voor
eigen gebruik, maar in dienst van de arme kranken, wier
lot zij zich zoo aantrokken. Hoe zoo'n ziekenzaal ingericht
was, toonen ons verschillende laatmiddeleeuwsche schil
derijen, o.a. de „Zeven Barmhartigheden" van den Alkmaar
der meester Buys; maar ook van dit sieckhuus is een
afbeelding bewaard gebleven, weliswaar uit 1630, toen
het convent reeds opgeheven was en het gasthuis onder
nieuwgezind bestuur werd voortgezet, maar de uitwendige
toestand zal in niets van de zestiende-eeuwsehe verschild
hebben. De patiënten liggen in bedsteden langs den wand
geschaard en deze kunnen door gordijnen afgesloten worden,
in het midden de mooie plavuizenvloer, waar, achter een
tafel, met medicamenten bezet, de doctor zetelt, bijgestaan
door knechten of chirurgijns, die ook enkele patiënten op
stoelen gezeten verbinden; verder dienstmaagden en achter
in de zaal nog een visiteerende geneesheer naar we ons voor
steden. Een voor dien tijd flink ziekenhuis
Dit tweede Utrechtsche klooster der Johannieters, dat
dan wel niet zoo groot als het eerste complex was, blijkt
toch wel een flinke nederzetting te zijn geweest, de boven
genoemde begrenzing omvat toch een tamelijke opper
vlakte. De toegangspoort lag aan de Nieuwe Gracht, de
kerk stond en staat nog langs de Catharijnesteeg en ten
Zuiden van de kerk lag de kloosterhof met omringende
gebouwen. Voor aan de Nieuwe Gracht stond o.a. het
brouwhuis.
Gelukkig is er van dit convent nog een flink stuk bewaard
gebleven. Vooreerst de hooge Gothische kerk, waaraan door
den loop der tijden wel wat verbouwd en misvormd is,
83