luister en hangt de intieme sfeer der middeleeuwsche religie. In zes kleurige glas-in-loodvenstertjes wordt de legende van de Begijnenmoeder Sinte Begga verteld, ouderwetsche zoetelijke heiligenbeelden staan op de kleine altaren, door veel waslicht en bloemen omgeven, en zacht glimmen de pijpen van het orgelfront op de tribune door houten zuiltjes gedragen. Er is hier niets dat een kunsthistoricus zal inte resseeren, evenmin als in de Sint Wendelinus kapel, een kleine laat-Gothische kerk bestaande uit drie traveeën terwijl het ehoor uit twee traveeën is samengesteld. Nog duidelijk kan men aan de hofzijde de poort waarnemen die men, toen de kerk definitief aan de Katholieke Eeredienst ont trokken bleef, op last van prins Willem II dichtmetselde. De „nieugesinden" behoefden alzoo den hof niet te be treden om hun kerk binnen te gaan. Er werd voor hen een ingang in de Caterstraat gemaakt waar ook kleine „kerke- huiskes" tusschen de steunbeeren ingebouwd waren. Een monument van historisch schoon is dit Begijnhof niet; er zijn in Nederland andere gebouwen, godshuizen, en hofjes aan te wijzen die wel aanspraak op dien titel mogen maken, maar het Bredasche Begijnhof zal den minnaar van ons heem er niet minder lief om zijn. Want het behoort ook tot onzen grond, 't is óók een kind van moeder Neêrland en dat weet men toch, een echte moeder houdt van 't kindje, dat niet zoo knap is als de overigen minstens even veel.... Het eenig nog geheel intact zijnde Begijnhof is voor ons een middeleeuwsche erfenis van de stad Breda, van Brabant, dus ook van Nederland en het hoort bij ons, evenals de rijen ruisehende popels langs onze machtige rivieren en de fiere robuste torens als bewakers van onze schoone steden. 77

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 75