DE AUGUSTIJNERABDIJ
VAN KLOOSTERRADE
Een legende, welke de echt Middeleeuwsehe verbeeldings
kracht in zich draagt, doet ons even suggestief als bekoor
lijk naïef de oorsprong van dit oud Limburgsche vermaarde
sticht kennen. Weer een van die wonderlijke associaties
waaraan de middeleeuwen zoo rijk waren, twee kunsten,
zusterlijk hand in hand, bij de stichting van een zoodanig
oud en eerwaardig gebouw: het bouwen en het dichten
die den mensch op zijn pelgrimstocht onafscheidelijk blijven
vergezellen. De mensch kan zonder hen bezwaarlijk leven:
Hij moet wonen: hoeve, kasteel, klooster, woonark; en
om het leven op te sieren, het uitzicht der dagen schooner
en lieflijker te doen zijn, bedenkt hij wondere innige ver
halen, vruchten van een veredeld denkvermogen. Tot die
wondere verhalen behoort ook de legende van Ailbertus
de bouwmeester van Kloosterrade. Het is ons overgeleverd
in de Annales Rodenses, 't beroemde handschrift dat in
het midden der twaalfde eeuw door een der kloosterheeren
van Rolduc vervaardigd werd en thans te Berlijn berust.
Van dit handschrift zegt de Leidsche hoogleeraar Blok
in zijn „Geschiedenis van het Nederlandsche volk" dat
het als middeleeuwsehe geschiedbron voor het Limburgsche
zoo uiterst belangrijk is „omdat wij uit zoo ouden tijd van
die streken weinig anders hebben, dan de weinig beteeke-
nende wonderverhalen van Jocundus in zijn Translatio
Sancti Servatiï".
Ailbertus, een knaap van edelen bloede te Antoing, niet
verre van Doornik geboren, werd al jong naar de sticht-
school van die stad gezonden, waar hij dus in de schaduw
der machtige kathedraal opgroeide. Na het einde van zijn
studietijd werd hij zelf leeraar, kanunnik en daarna tot
priester gewijd. De faam van zijn deugdenrijk leven vleu-
gelde al spoedig over de stad en haar omgeving, en om de
lofprijzingen van menschentongen te ontgaan, wilde hij
zich buitenslands begeven. Maar vrienden wisten hem