van vorm grootsch aandeed? Hadden de bouwmeesters
zich getrouw aan de Gallische voorbeelden gehouden of
richtten zij hun plannen ook zóó in, dat het werk een in-
heemschen geest kon ademen? Het zijn vragen welke men
niet zoo spoedig en afdoende kan beantwoorden. En
dan is daar weer dezelfde verontschuldiging, welke we zoo
dikwijls moeten aanbieden waar het soortgelijke middel-
eeuwsche kwesties betreft: gebrek aan definitieve gegevens.
Tot de verzameling van het Rijksmuseum behoort een
schilderij van Claes van der Heek, waarop de abdij in
welstand is afgebeeld. Het stuk is gesigneerd 1638 en Van
Mander vermeldt dat deze Van der Heek in 1604 werkzaam
was. De abdij was toen Claes haar dusdanig conterfeitte
al 65 jaren verwoest en het staat vast dat hij het klooster
nooit in welstand heeft gezien. Maar de ruïnes waren van
dien aard dat hij gemakkelijk een goede en juiste con
structie kon maken.
Mogelijk bestonden er ook nog wel 'n paar teekeningen
van, die hem tot voorbeeld konden strekken, alhoewel
men in die dagen niet veel architectuur teekende. Deed
men het wel, dat werd er veel bij gefantaseerd en dienden
zulke onderwerpen meestal om het decor van een of andere
gewijde voorstelling te vormen. Wij bezitten daar nog enkele
goede voorbeelden van!
Het mooie paneel van Van der Heek toont ons de abdij
ter volle breedte van den Zuidkant te zien. Wij staan
voor een samenscholing van stevige degelijke gebouwen
rond een hooge groote kerk gegroepeerd. De beide torens
steken hoog boven de daken der kloosterpanden uit en
symboliseeren de verhevenheid van het voornaamste deel
van dit sticht, de woning van God Zelf, het huis des Heeren,
dat schooner en hooger moet zijn dan de verblijven van Zijn
dienstknechten. Zeer typeerend trad deze symboliek naar
voren bij de kerken waar men aan het Romaansche schip,
in later tijd, een Gothisch choor bouwde, dat ook altijd
slanker en meer verheven bij het schip, verblijf der geloovigen,
stond afgeteekend. Het choor immers, is het sanctuarium,
18