is dus de beweegreden tot het schrijven van dit boekje
verklaard.
Wij hebben een keus gemaakt uit het groot aantal godshuizen
dat eens op Nederlandschen bodem stond, ten deele nog
staat. Voor die kloosters waarvan zelfs het laatste brokje
ruïne in een der voorgaande eeuwen verdween, dient de
volgende motiveering: Het is goed, wanneer wij ons zoo
nu en dan eens zuiver realiseeren wat hier aan oude cultuur
goederen verloren ging door „den tand des tijds" en een
onverstandig, onbedachtzaam, weinig piëteitvol voorgeslacht,
dat in plaats van zijn heem te schutten, de mokerhamer
in het wilde weg bleef zwaaien. De herinnering moge ons
een krachtige stimulans worden, om datgene wat ons dan
nog wèl restte, zoo goed en zoo doelmatig mogelijk te be
waren en misschienwat in puin viel weer in een nieuwen
vorm te laten herrijzen, zooals b.v. met de aloude Egmonder
Abdij gebeuren zal.
Noodzakelijk is het, waar de aesthetische beschouwing
hoofddoel blijft, een vluchtige blik in de geschiedenis van
een bepaald klooster te werpen, omdat de historie onafschei
delijk verbonden is met den vorm en haar ontwikkeling.
En de gang der geschiedenis is weer onmiddellijk eenzelvig
met de bewoners van het sticht.
Wij kunnen gerust een prachtige oude gevel van een stads-
woonhuis bekijken,zonder ons met de bewoners te bemoeien,
indien tenminste geen beroemde persoonlijkheid toevallig
in dat huis geboren werd, of er van zeventienhonderdzooveel
tot zooveel in gewoond heeft. Maar met een klooster is
het anders. Daar drukt het leven, het onder bepaalde op
zichten buitengewone leven der bewoners een aparten
stempel op het huis en zijn ontstaan en vormgeving door
de eeuwen heen. Wie het klooster wil bezichtigen, moet
eerst aankloppen, door broeder poortier opengedaan en
door den gastenmeester rondgeleid worden,d.w.z. hij
komt met het leven der religieusen direct in aanraking.
Zonder de oorspronkelijke bewoners vervalt het klooster
tot een ruïne of het wordt een museum, waarin men altijd
12