anderen wind weer vrij te laten terugvaren naar de
wijde zee, is in den vorm, waarin het verhaal die
geeft, niet mogelijk. Veel wint het verhaal echter aan
waarschijnlijkheid, wanneer wij aannemen, dat ge
sproken wordt van den tijd, toen het Nauw van Calais
nog op geringe diepte een drempel had, die door den
verteller de „ondiepten van Gïvers" genoemd wordt.
Bij opkomenden vloed stuwde het water met kracht
over dezen drempel heen, zoodat de branding zelfs
schuimde bij stil weer. Vloeit het water over een der-
gelijken drempel, dan ontstaat een soort tegenstroom,
welke de schepen, die erin komen, „met magneet
kracht" vasthoudt, totdat de vloed zijn hoogste punt
genaderd is en de tegenstroom in kracht verflauwt.
Dan was de tijd gekomen, dat de schepen weer vrij
kwamen en „door een anderen wind" (bedoeld zal
zijnstroom) gestuwd werden naar de wijde zee, voor
zoover de schepen althans niet door de zuiging van
den wervelstroom „met magneetkracht" naar de diep
te waren getrokken. Later zijn die ondiepten wegge
schuurd door de vloedstroomen, zoodat de „magneet
rotsen" voor de kusten van Gïvers niet meer worden
teruggevonden. Zelfs in den tegenwoordigen tijd stor
ten nu en dan ondermijnde rots-stukken in het zich
nog steeds verbreedende Nauw van Calais.
De Nederlandsche kuststreek heeft sinds het begin
onzer jaartelling belangrijke wijzigingen ondergaan.
Ondanks het voortreffelijke werk, dat tal van onder
zoekers op dit gebied verricht hebben, is men er nog
niet in geslaagd met zekerheid vast te stellen, waar in
den Romeinschen tijd de kustlijn heeft gelegen, en op
welke plaatsen de duinenrij door de mondingen der
rivieren werd doorbroken. De duinen langs de kust
waren laag en veelal van elkander gescheiden door
plassen, gedeeltelijk met riet en moerasplanten dicht-
10