streken terugkeerde. In later tijd is tusschen de ver
schillende kloosters, wanneer noodig, handel gedreven
in reliquieën, zelfs is diefstal daarvan, door geestelij
ken, een enkele maal voorgekomen.
Aan het godsdienst-onderwijs onder het volk werd toen
nog zéér weinig aandacht besteed. Dit is tot diep in
de middeleeuwen zoo gebleven. Voor een belangrijk
deel werd dit veroorzaakt door het uitsluitend hand
haven van het Latijn als voertaal in kerkelijke en
godsdienstige zaken. In den loop der eeuwen, gedu
rende de bekeering der Germanen in en buiten het
Frankische Rijk, werd de drang om het onderwijs
en dc prediking in de landstaal te doen geschieden,
steeds grooter, totdat eindelijk in 813 op de Synode
te Mainz besloten werd, dat zij, die het „Credo" en
het „Paternoster" niet in het Latijn konden machtig
worden, ze in de moedertaal moesten leeren. Wanneer
men hierbij in aanmerking neemt, dat naast de ouders,
vooral de peetvader en -moeder de taak hadden voor
het christelijk „onderwijs" te zorgen, dan begrijpt men
van welk doorslaggevend belang voor de verbreiding
van het Christendom en de christelijke beginselen het
gebruik van de volkstaal bij het preeken in de kerk
was. Toen Clovis, koning der Franken, zich in 496 liet
doopen, volgden hem duizenden zijner onderdanen
bij het aanvaarden van het nieuwe geloof. Karei de
Groote bewerkstelligde, dat Germaansche stammen
direct na de onderwerping in hun geheel tot het
Christendom overgingen. Op het weigeren van den
doop werd de doodstraf gesteld. Aan voorafgaand
onderwijs werd dus geen aandacht geschonken. Dat
Otto van Bamberg in het begin der 12de eeuw!
aan zijn bekeerlingen gedurende de weken, vooraf
gaande aan den doop, godsdienstonderwijs gegeven
heeft, schijnt een loffelijke uitzondering op den alge
meen geldenden regel geweest te zijn. Vereischte was
81
6