dictijner klooster te Egmond, oorspronkelijk door
nonnen bewoond, het oudste en belangrijkste. Het
werd door de eerste graven van Holland gesticht, een
weinig ten oosten van het in 858 door Noormannen
verwoeste kerkfort. Merkwaardig is, dat de kerk van
dit klooster oorspronkelijk aan St Pieter gewijd was;
nadat men echter de stoffelijke resten van St Adel-
bert, die in Kennemerland gewerkt heeft, had opge
dolven en naar de kerk had overgebracht, werd een
kapel aan dezen heilige gewijd. In den loop der jaren
nam de vereering van St Adelbert, van wien men reli-
quieën had, steeds toe, en raakte die van St Pieter op
den achtergrond. Het klooster werd in 922 door Karei
den Eenvoudige in eigendom gegeven aan de Graven
van Holland, die de abten benoemden, en in later
.tijd, toen de oorlogen met de bisschoppen van
Utrecht zulks wenschelijk maakten, wisten te bewerk
stelligen, dat het klooster direct onder het gezag der
pausen werd geplaatst (1150). Dirk II van Holland
had in 977 de nonnen uit het klooster weg laten
trekken naar Bennebroek, waar zij minder beducht
voor de overvallen der Friezen behoefden te zijn. De
Graaf liet het klooster toen bewonen door Benedic
tijner monniken, waardoor het mogelijk werd krijgs
volk in het klooster te legereneen nonnenklooster was
voor een dergelijke bezetting minder geschikt. Weinig
is bekend van den invloed der Benedictijner monniken
op de bevolking in Kennemerland. De aanleg van den
Zanddijk bij Bakkum, welke reeds in het eerste hoofd
stuk besproken werd, bewijst, dat zij zich bij het be
dijken der landen reeds vroeg verdienstelijk hebben
gemaakt. Egmond bezat een vermaarde boekerij,
waartoe Egbertus, aartsbisschop van Trier, en zoon
van Dirk II, den grondslag had gelegd. Egbertus had
zijn opleiding in het klooster te Egmond genoten.
Reeds vroeg, misschien al in den tijd, dat het door de
77