Willebrord en Bonifacius, die in 754 te Dokkum ver
moord werd, Adelbert, de stichter van de kapel te
Egmond, en Gregorius, de leider van de kloosterschool
te Utrecht, hebben tot deze groep behoord.
De invallen der Noormannen hebben het werk der
bisschoppen van Utrecht, die aan het hoofd der kerk
in het noorden van ons land stonden, zeer bemoeilijkt.
In 756 had Gregorius gedurende korten tijd Utrecht
moeten verlaten, om aan het geweld der Noormannen
te ontkomen, van 860920 is de bisschopszetel om
dezelfde reden naar Deventer verplaatst geweest,
daarna heeft bisschop Adilbaldus in 1010 gedurende
eenige weken voor de plunderende Vikingen de vlucht
moeten nemen.
Uit een overeenkomst, in het jaar 1063 tusschen den
bisschop van Utrecht en den abt van Echternach
gesloten, blijkt, dat reeds ten tijde van Karei den
Groote kerken bestonden teFlardinge, Kerckwerve,
Velsereburgt, Pettem, Valcanaburg (Valkenburg bij
Leiden) en Teseli (Texel).
Door de onrust der tijden was de invoering van het
Christendom in het westen des lands minder vlot ver-
loopen, dan in het zuiden en oosten het geval is ge
weest. Wel waren op verscheidene plaatsen aan de
kust kapellen en kerken gesticht, maar kloosters, waar
van juist de heilzame werking op het volk uitging,
waren er voor het jaar 1000 weinig. Aan het klooster
te Utrecht was een school verbonden, die onder de
leiding van Gregorius omstreeks 760 zoo beroemd
werd, dat leerlingen uit Frankrijk, Engeland en
Duitschland haar kwamen bezoeken. Ook maken
vroeg-middeleeuwsche geschiedschrijvers reeds mel
ding van een klooster, dat in de negende eeuw op
Ameland, waar vroeger een heidensche tempel was
geweest, heeft gestaan. In Holland was het Bene-
76