die-hier heerschten, werkelijk de bewoners der Vier
Noorder-Koggen bedoeld zijn, wier woongebied naar
dit soort heervaart genoemd is, dan moet deze laatste
wel zeer oud zijn, en óf uit den tijd van Karei den
Groote dateeren, óf zijn ingesteld door de Viking-
vorsten, die deze streken in leen hadden en in hun
eigen land een dergelijke organisatie van den dienst
plicht gekend hadden.
Het aantal belastingen, dat de graaf aan het volk kon
opleggen, was beperkt en heeft eerst langzaam uit
breiding ondergaan. De oudste belasting is waarschijn
lijk het „lot" geweest, de „huslotha", waarvan de
opbrengst oorspronkelijk den koning en later den
graaf toekwam, die de gelden voor verdedigingsdoel
einden moest gebruiken. Deze huis- of hoevebelasting
werd geheven in Kennemerland en enkele dorpen
daarbuiten en eveneens door de Heeren van Persijn
in Waterland ten tijde dat Floris V die bezittingen
kocht. In de tegenwoordige provincie Friesland werd
ze opgebracht door de „huislieden", die ook stem
recht hadden in wereldsche en kerkelijke zaken. De
„keuters" waren vrij van deze belasting, hadden ech
ter ook geen stemrecht. Het is mogelijk, dat de uit-
keering van 300 ponden 's-jaars die Gerrit van
Heemskerk in 1250 van Graaf Willem ontving, op
voorwaarde dat hij de West-Friezen „altijd in roere
zoude houden en nimmer laten rusten", uit de op
brengst van deze huslotha werd gedaan.
Later kreeg de graaf nog de beschikking over de
opbrengst van het „schot", een éénmaal per jaar
geheven belasting, die door de „schotplichtigen"
werd opgebracht. Er waren edelboortige mannen, die
onvrij en toch schotplichtig waren. Hiertoe behoorden
vele „dienstmannen" (krijgslieden) van den graaf.
Later werd voor ieder ambacht en iedere stad be
paald, hoeveel zij in dit „schot" moesten bijdragen.
56