een leger was, dat de boeren gedurende den oogsttijd thuis wilden zijn. Daar in de wintermaanden door de koude en den slechten toestand der wegen de krijgs verrichtingen niet mogelijk waren, kon de vorst met zoo'n boerenleger slechts in den voorzomer en in het najaar te velde trekken. Niet alleen de graven, ook de abten der kloosters, hadden hun contingent voor het leger te leveren. Het klooster te Fulda, in 744 door Bonifacius gesticht, bezat in het begin der negende eeuw reeds 15000 hoe ven in West-Germanië, en moest 400 zwaar bewapen de mannen ter beschikking stellen, zooals uit het vol gende schrijven van Karei den Groote aan den abt van Fulda blijkt„Wij bevelen U op den 20sten Juni op de afgesproken plaats te zijn met 400 mannen, naar behooren gewapend en uitgerust, zoodat gij tot het gevecht in staat zult zijn, zoodra Ik het U bevelen zal, dat wil zeggen met Uw wapenen, Uw uitrustin gen, Uw mondkost. Elke ruiter moet hebben een schild, een lans, een zwaard, een dolk, een boog en een gevulde pijlkoker. Gij moet op Uw vrachtkarren verschillende gereedschappen hebbenbijlen, schaven, avegaars, oorlogsbijlen, houweelen, ijzeren schoppen en andere benoodigdheden voor het leger. Gij moet van voedsel voor drie maanden, van wapens voor zes maanden voorzien zijn." De Frankische vorsten waren genoodzaakt voortdu rend strijd te voeren ter bescherming van hun Rijk, en zelfs de geniale Karei de Groote kon aan dit noodlot niet ontkomen. Tegen de Saracenen en Sak sen heeft hij vrijwel voortdurend oorlog gevoerd. Zware lasten legden deze oorlogen op het gewone vrije volk, dat tot uitputtens toe den graaf moest volgen op de krijgstochten, die hij voor en met den Keizer moest ondernemen. Wel waren er beperkingen, zoodat slechts een betrekkelijk gering gedeelte der strijdbare 47

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 49