is geweest. Friesche kooplieden hebben op de Engel- sche kust handel gedreven in slaven. Het meerendeel der slaven bestond waarschijnlijk uit afstammelingen der kustbevolking, die door de Friezen onderworpen was, toen zij zich in Holland vestigden. Mogelijk be hoorden hiertoe nazaten van Saksen, die bij de pogin gen om het Groninger gebied binnen te dringen, te ver het land waren binnengedrongen en door de Frie zen werden overmeesterd. Misschien ook stamden zij af van schipbreukelingen, die als slaven werden vast gehouden. Want niet alleen wat de zee den strand vonders aan goederen leverde, werd en wordt heden ten dage nog veelal door de kustbevolking als eigendom van den vinder beschouwd, doch in die tijden strekte het eigendomsrecht zich ook uit over de schipbreukelingen, die op de kust hun leven trachtten te redden. Hoe het ook zij, deze stand der slaven was streng gescheiden van het Friesche volksdeel, en wan neer na de tiende eeuw niet meer gesproken wordt van slavernij in Friesland, dan komt dat waarschijn lijk doordat de slaven-families, mede onder invloed der Kerk, tot de grootere vrijheid der hoorigen zijn gekomen. De volledige slavernij de lijfeigenschap moet niet verward worden met de onvrijheid der hoorigen. De hoorigen bestonden voor een groot ge deelte uit vrijen of afstammelingen daarvan, die de behartiging hunner belangen, waartoe vooral de be scherming van persoon en goed en de vrijstelling van den krijgsdienst behoorden, aan den graaf, of een klooster, hadden opgedragen. Tegenover deze voordeelen stond dan de verplich ting, het stuk grond dat eens aan den vrijen boer had behoord, doch aan den graaf was gegeven, te bebou wen en te bewerken, en een deel der opbrengst aan den beschermheer af te staan. Deze onvrijheid be- 38

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 40