snel toenam. Zoo luidt een verordening van Saksen, om
streeks 790 opgesteld
de edelen en vrijen, die een stem hadden bij het opstellen
„Allen vereenigden zich ermede (bedoeld zijn waarschijnlijk
van deze voorschriften), dat iedere kerk van de gouwbe
woners, die haar bezochten, een hof en twee hoeven zou
den toegewezen krijgen, en dat iedere 120 mannen, hetzij
edelen, vrijen of hoorigen, een knecht en een dienstmaagd
ter beschikking zouden stellen. Ook dit werd door de genade
Christi besloten, dat van ieder belastinggeld, hetzij vredes-
of ban-gelden, of een andere den Koning toekomende
afgifte, een tiende deel aan de kerken en priesters gegeven
zoude worden.
Op dezelfde wijze stellen wij, overeenkomstig het gebod
Gods, vast, dat een ieder, hetzij edele, vrije of hoorige, het
tiende deel van zijn bezit en van zijn verdienste aan de
kerken geveevenals God iederen Christen gaf, zoo zullen
zij God van hun deel geven."
Terecht wees Alcuïnus, vertrouwde van Karei den Groote,
in een schrijven aan den Keizer erop, dat deze lasten tè
zwaar waren en velen weerhielden om het Christendom te
aanvaarden.
„Het is ook te overwegen", zoo vervolgt hij dan zijn brief
aan Keizer Karei, „of de apostelen, die toch hun leer van
Christus den Heer en God zelf ontvangen hebben, en door
Hem over de gansche wereld uitgezonden werden om te
prediken, het innen van de tienden verlangd en op een of
andere wijze geëischt hebben, dat men tienden afgeeft. Wij
weten wel, dat de tiend-dwang-van onze bezittingen zeer goed
is, maar beter is het toch, de tienden te verliezen, dan het
geloof te gronde te richten. Wanneer reeds wij, die in het
katholieke geloof geboren, opgevoed en onderwezen zijn,
nauwelijks instemmen met de afgifte der tienden voor onze
bezittingen, hoeveel minder zal dan het teere geloof, het
kinderlijke hart en de hebzucht van dergelijke volken het
met zulk een vrijgevigheid eens zijn."
Bij Blz. 91. De vertaling van het gedeelte der Fransche
kroniek is overgenomen uit„De Wereld van het Schoone
en Zinvolle Beeld", door Prof. Dr P. H. van Moerketken.
(Uitgeg. bij van Kampen).
Bij Blz. 91. Van de middeleeuwsche heldenzangen is
het Rolandslied in al zijn schoonheid gemakkelijk toegan
kelijk geworden door de door J. Bédier verzorgde uitgave,
109,